een kleine heldendaad
Schoolhoofd Kruimink links en meester Janszen in het midden en verder meester Graewert en de juffen Meijer, Bos, Boom en van den Bos
een briefje van het Stadhuis
Het was juli 1941, het tweede jaar van de Duitse bezetting, dat alle hoofden van openbare scholen in Amsterdam een circulaire van het Stadhuis kregen met de opdracht ‘een nominatieve opgaaf te verstrekken van de leerlingen, die van Joodschen bloede zijn’.
Zo’n acht maanden eerder, november 1940 waren alle joodse onderwijzers en onderwijzeressen, van de ene dag op de andere uit het onderwijs gestoten. Nu waren blijkbaar de joodse kinderen aan de beurt. Een paar dagen later zou de vakantie beginnen, ‘leerlingen die na de zomervacantie niet terugkomen, behoeven niet te worden vermeld’. Maar van alle anderen moest de opgave vermelden ‘de namen en voorletters van de kinderen en het leerjaar waarin deze leerlingen na de zomervacantie zullen plaats nemen’.
Op de meeste Amsterdamse lagere scholen zal het gestencilde briefje van burgemeester Voûte voor nogal wat onrust hebben gezorgd; op tenminste één school was er werkelijk sprake van verzet. Toen het hoofd van de Watergraafsmeerschool die donderdagochtend, zijn personeel opdroeg hem de gevraagde namen van de leerlingen te geven, kreeg hij de wind van voren. Een leerkracht mopperde dat dit maar aan de ouders zelf gevraagd moest worden. Een andere zei dat hij onmogelijk aan de namen noch aan de gezichten kon zien, welke van zijn leerlingen van Joodschen bloede waren.
In die tijd waren de Watergraafsmeerschool samen met de Pieter Nieuwlandschool, de enige twee scholen in Betondorp. Helemaal aan het eindpunt van tramlijn 9, aan de uiterste oostkant van Amsterdam, lag het tuindorp Watergraafsmeer, dat iedereen sinds de bouw, in de jaren ’20, Betondorp noemde. Het kleine buurtje lag nogal geïsoleerd ten opzichte van de stad en dat, tezamen met de vrij selectieve bevolkingsopbouw van voornamelijk ambtenaren, onderwijzers en geschoolde arbeiders, maakte de kleine gemeenschap tot een van die stedelijke dorpen waar iedereen met iedereen meeleefde. Zo kwam het dat de verscheidenheid aan maatregelen van de bezetter, gericht tegen de joodse Nederlanders daar extra hard aankwamen.
Tegen eind november 1940 waren alle joodse ambtenaren en leerkrachten van de ene op de andere dag van hun functie ontheven. In Betondorp waar ruim 100 van de 1800 gezinnen joods was én de kostwinner ambtenaar of leerkracht, kwam deze maatregel van de bezetter als een klap aan. Ook de onderwijzers, mevrouw Hamburger-Monas, meester Pinto en meester Gosselaar, die in het dorp voor de klas stonden, moesten van de een dag op de andere, als melaatsen het veld ruimen.
Maar het begon al eerder, toen in september 1940 iedereen in overheidsdienst, verplicht werd om een verklaring in te vullen.
Ter beoordeling van de vraag, of een bepaald persoon al of niet van Joodschen bloede is, dient als leidende gedragslijn te worden aanvaard, dat niet als te zijn van Joodschen bloede kan worden beschouwd hij, van wien geen zijner vier grootouders naar zijn weten heeft behoord tot de Joodsche geloofsgemeenschap, dat wil zeggen, lid , of tijdelijk lid is geweest van een Joodsch kerkgenootschap.
Iedereen die kon verklaren dat hij noch zijn echtgenote of verloofde, ouders en grootouders tot de joodse geloofsgemeenschap behoorde, kon volstaan met het invullen en ondertekenen van een eenvoudige verklaring: formulier A. Dat formulier is de geschiedenis ingegaan als de Ariërverklaring, maar het was dus eigenlijk een
niet-joodverklaring.
Iedereen die de verklaring niet kon tekenen werd vervolgens lastiggevallen met een lijst van vragen over de familie, verloofde of echtgenote en kinderen, over beroep en inkomen en privé-vermogen. Dat betrof dan formulier B, dat bovendien in tweevoud moest worden ingediend.
De gegevens moesten voor het eind van de maand oktober 1940 zijn verstrekt. Zo kreeg de bezetter de beschikking over vrij gedetailleerde informatie over een aanzienlijk deel van de Joods-Nederlandse gemeenschap. Namelijk, van de joden, die op enigerlei wijze in dienst waren van de Nederlandse overheid.
Met de namenlijsten van joodse ambtenaren en leerkrachten die de afdeling Onderwijs van het Amsterdamse stadhuis aan het departement van Onderwijs stuurde, kon vervolgens vrij eenvoudig door dat departement vastgesteld worden welke onderwijzers, leraren, hoogleraren en overig onderwijspersoneel joods was. Rond 22 september ontvingen die allemaal van het departement een schrijven dat ze waren ontheven van de waarneming van hun functie. Weliswaar met behoud van het volle salaris, maar toch, ze stonden van de ene op de andere dag op straat.
Bekend is dat op sommige universiteiten en middelbare scholen nogal wat protesten hebben geklonken, maar van het afscheid van de joodse collega’s op een groot aantal Amsterdamse scholen is in de archieven geen letter terug te vinden.
Wel is duidelijk dat het vertrek van zoveel leerkrachten het Amsterdamse openbaar lager onderwijs in grote moeilijkheden bracht. In de hele stad ging het om ruim honderd op een totaal van een kleine duizend leerkrachten. Het duurde zeker tot najaar 1941 voordat op alle scholen in alle opengevallen plaatsen was voorzien. Maar toen waren inmiddels ook alle joodse kinderen verwijderd, een aantal scholen dientengevolge gesloten en zo’n zeventien nieuwe lagere scholen, speciaal voor die joodse kinderen opgericht.
OORLOG, BEZETTING en BESTUUR
de school in Betondorp
De Watergraafsmeerschool en de Pieter Nieuwland-school, waar die drie joodse leerkrachten moesten vertrekken, waren in die tijd naast elkaar gevestigd in het dubbele schoolgebouw aan het Huismanshof. Het waren de laatste twee scholen van Betondorp, dat oorspronkelijk bij de stichting van het tuindorp, midden jaren '20, maar liefst vijf openbare lagere scholen kende.
Toen de Watergraafsmeerschool, als laatste van die vijf, eind 1926 zijn deuren opende, zaten er zo'n duizend leerlingen op de vijf scholen tezamen. Binnen nog geen vijftien jaar tijd liep het aantal leerplichtige kinderen in het dorp met bijna de helft terug. In het schooljaar 1940/41 zaten er nog amper 450 leerlingen op de twee resterende scholen tezamen, de Watergraafsmeerschool aan het Huismanshof en de Pieter Nieuwlandschool aan het Zuivelplein.
Bij het begin van de bezetting werd het grote driedubbele schoolgebouw aan het Zuivelplein gevorderd door het Duitse leger. De Pieter Nieuwlandschool week uit naar de leegstaande schoollokalen aan het Huismanshof nr 11, naast de Watergraafsmeerschool. Dat leverde doorlopend kleine wrijvingen op tussen de hoofden van de beide scholen. Dat ging dan over het gebruik van de gezamenlijke gymnastieklokalen, over de orde op het speelplein en over de bekladding van de schoolvoordeur van nummer 11 met de tekst 'Hitler is Gek'. Hoofd Boswinkel van de Pieter Nieuwlandschool deed dat af als kattenkwaad, terwijl meester Kruimink, het hoofd van de Watergraafsmeerschool, er persé de politie bij wilde halen.
In die tijd bestond een lagere school gewoon uit zes klassen in opeenvolgende leerjaren, zonder dubbele klassen. Het Hoofd der School gaf leiding aan zo'n 250 tot 280 leerlingen en vijf leerkrachten. Het hoofd stond immers zelf ook voor de klas, meestal in het hoogste leerjaar. Om hem te ontlasten was er dan een kwekeling, dwz een stagiaire van de kweekschool, of een net gediplomeerde onderwijzer die voor zo goed als niets, zijn loopbaan begon met 'tijdelijken'.
Meester Laurens Janszen, mijn vader, was ook als tijdelijke leerkracht begonnen. vier jaar had dat geduurd, nadat hij in 1925 van de Amsterdamse kweekschool was gekomen. Hij had op wel twintig scholen, her en der door de stad getijdelijkt. Het was augustus 1929 dat hij eindelijk zijn vaste aanstelling kreeg aan de Watergraafsmeer-school. Hij was toen amper 24 jaar en woonde nog bij zijn moeder op een bovenhuis in de Alexanderstraat bij de Muiderpoort.
Hij werd aangesteld onder Samuel Bannet, een veertigjarige onderwijzer die kort daarvoor, in december 1928, na een lang verblijf in Indië, als Hoofd der School aan de Watergraafsmeerschool was benoemd.
Vaak werd zo'n eerste aanstelling gevolgd door een of meerdere overplaatsingen, maar meester Janszen bleef de Watergraafsmeerschool trouw, net als de twee onderwijzeressen, van den Bosch en Boom, die allebei najaar 1927 aan de school waren benoemd. Tot in 1941 toen de desintegratie startte. Het zal zeker aan schoolhoofd Bannet hebben gelegen dat zijn team hem jarenlang terzijde stond. Hij was zo'n hoofd met idealen en principes in de lijn van de verheffingsgedachte van de sociaal democratie.
Ook het feit dat juist de Watergraafsmeerschool de hele vooroorlogse op- en neergang van de scholen in Betondorp overleefde, zal alles te maken hebben gehad met de kwaliteiten van Samuel Bannet en zijn mede-leerkrachten. Maar tegen de zomer van 1938 vertrok Samuel Bannet van de Watergraafsmeerschool. Hij werd benoemd aan de school voor voortgezet lager onderwijs aan het Aldebaranplein in tuindorp Oostzaan in Noord. Pas na de zomervakantie werd bekend dat Bannet als hoofd der school in Betondorp was opgevolgd door ene meester Kruimink.
Het blijft gissen naar wat wethouder Boekman bewoog om Johannes Kruimink aan de Watergraafsmeerschool te benoemen. Boekman haalde hem weg van de Meteoren-school in tuindorp Oostzaan, waar Kruimink slechts een paar maanden eerder als hoofd was benoemd. Aannemelijk is dat de wethouder op de Watergraafsmeer-school een goed hoofd nodig had, eentje die de vooruit-strevende onderwijsideeën van de sociaal democraten in zich droeg en het enthousiaste onderwijsteam zou kunnen leiden, zoals het vertrekkende hoofd dat jaren had gedaan. Maar anders dan Bannet, moest het nieuwe hoofd het voornamelijk hebben van strengheid, regels en gezag.
Dat ondervonden zowel mevrouw Boom als meester Janszen al snel; allebei kregen ze het met hem aan de stok. Vast niet alle wrijvingen tussen een Hoofd der School en een leerkracht zullen bij de onderwijswethouder aan de orde zijn gesteld, maar Kruimink kon niet nalaten in mei 1939 het volgende te rapporteren :
'De kwestie betreft het feit, dat de betrokken onderwijzer het recht van het hoofd der school ontkent om het teken van 'doorlopen' te geven aan de kinderen van zijn klasse, wanneer de kinderen door dien onderwijzer tot aan de buitendeur zijn gebracht. De onderwijzer Janszen is van mening, dat alleen hij dat recht heeft.
Toen ondergetekende dan ook om 4 uur hedenmiddag aan de kinderen, die aan de deur gekomen waren 'doorlopen kinderen' zei, verbood de onderwijzer Janszen dit herhaaldelijk aan de leerlingen en plaatste zich demonstratief in de uitgang der school, en trachtte, ondanks het uitdrukkelijk verbod van het hoofd der school, de kinderen tegen te houden'.
LAGER ONDERWIJS
de weigering
click op foto, voor nog een foto De ochtend van de 10e juli 1941, bij het speelkwartier, gonst het over het schoolplein dat meester Janszen is weggestuurd en nooit meer terugkomt. Hij zou tegen Kruimink hebben gezegd dat hij alleen maar leerlingen in de klas had en geen joodse en als daar kinderen van weg moesten, dan ging ook hij weg.
Bij de eerste gelegenheid die zich die donderdagochtend voordeed, leest schoolhoofd Kruimink zijn onderwijzend personeel voor uit de circulaire die hij die ochtend van het stadhuis had ontvangen:
'Bij deze verzoek ik U mij voor 13 juli a.s. een nominatieve opgaaf te verstrekken van de leerlingen Uwer school, die van Joodschen bloede zijn. Als te zijn van Joodschen bloede moeten worden beschouwd de kinderen, die drie of vier Joodsche grootouders hebben en voorts de kinderen, die twee Joodsche grootouders hebben en die zelf of wier ouders tot een Joodsche kerkelijke gemeente behooren'
Kruimink vraagt hen de gevraagde namen van joodse leerlingen in hun klassen die zelfde dag nog door te geven. Het is toch al een hectische dag, want juist die avond zal het jaarlijkse afscheidsfeestje van de zesde klassers, voor medeleerlingen en ouders plaatsvinden. Mevrouw Boom, onderwijzeres van de 5e klas moppert hardop en hartgrondig, dat dit maar aan de ouders zelf moet worden gevraagd. Kruimink moet daarop de opdracht uitdrukkelijk herhalen voor de drie onderwijzeressen van de lagere klassen. Schoorvoetend worden hem de lijstjes van de verschillende klassen bezorgd. Maar meester Janszen weigert. Hij zegt tegen Kruimink dat hij onmogelijk aan de namen noch aan de gezichten kan zien, welke van zijn leerlingen van joodse bloede is en dat hij alleen Nederlandse kinderen in de klas heeft.
De verstandhouding met collega Janszen is toch al niet al te best, zodat Kruimink even niet weet hoe hij moet reageren op deze openlijke aantasting van zijn gezag. Hij neemt contact op met de afdeling Onderwijs van het Stadhuis. Binnen een uur heeft wethouder Smit zich over deze kwestie gebogen en wordt meester Janszen ten stadhuize ontboden. Daar aangekomen krijgt hij te horen dat hij onmiddellijk is geschorst. Bovendien wordt hem uitdrukkelijk verboden zich vóór het verstrijken van de termijn van de schorsing naar de school te begeven. De schorsing wordt opgelegd tot en met zaterdag 12 juli, de dag dat de zomervakantie aanvangt.
Later verklaarde meester Janszen:
:'.. Alhoewel Kruimink wist wie de leerlingen van de school waren, kwam hij speciaal naar mij om te vragen of ik de namen van de Joodsche leerlingen van mijn klas had genoteerd. Ik antwoordde hem dat ik alleen Nederlandsche kinderen in mijn klas had en ik niet in staat was uit te maken wie van hen Joodsche kinderen waren. Daar kwamen natuurlijk woorden over met het gevolg dat Kruimink den Wethouder telefonisch opbelde en ik mij een half uur later op het Stadhuis bevond. Ik werd toen voor mijn gedrag tegenover Kruimink geschorst met behoud van salaris.'
Maar meester Janszen is degene die net als alle vorige jaren, zorg draagt voor het afscheidsfeestje. Hij studeert met de zesdeklassers de toneelstukjes in en oefent met het koortje de liedjes. Dat hij is geschorst, vindt hij tot daar aan toe, maar niet dat hij niet terug naar school mag. De zesdeklassers die van school afgaan kan hij niet in de steek laten. Hij negeert het verbod en gaat terug naar school, om 's middags het afscheidsfeestje voor te bereiden.
In een rapportje dat schoolhoofd Kruimink, geschreven in heldere blokletters, op de 17 juli aan de wethouder stuurt, staat dan ook
'.. Ondanks dat verbod is genoemde onderwijzer onmiddellijk naar de school gegaan. Het gevolg was, dat binnen twee uur bij de bevolking van het tuindorp Watergraafsmeer de schorsing bekend was, met de toelichting, "dat bedoelde onderwijzer geweigerd had de Joodsche leerlingen af te zonderen."
Dit, gezien de mentaliteit der bevolking aldaar, is de oorzaak dat de onderwijzer Janszen als een "martelaar" wordt beschouwd, en dat er een vijandige stemming is ontstaan tegen het hoofd der school. Deze stemming kwam o.a. ondubbelzinnig tot uiting in een bijeenkomst der ouders op dezelfde avond ter gelegenheid van een afscheidsfeestje der beide zesde klassen'
Marianne de Vries is helemaal overstuur als ze tussen de middag thuiskomt. Ze vertelt over het vertrek van meester Janszen en zegt dat ze niet meer naar die school wil. Tot haar verbazing hebben haar ouders daar begrip voor. Maar 's avonds is Marianne nog van de partij op het afscheidsfeestje voor de zesdeklassers; de volgende dag schrijft ze haar meester een briefje
'Lieve Meneer Janszen. Ik heb geen zin meer in leren. Vanmorgen heb ik nog gezegd: "Als meneer Janszen niet meer op school mag komen, dan ga ik naar de Pieter Nieuwlandschool." Het feestje gisteren was er helemaal door verknoeid. We hebben nog een ijsje gehad maar, ik zeg het zelfde als Ellen, als het niet van een jodenman was gekocht had ik het niet opgegeten. De toneelstukjes gingen niet erg vlot, maar één ding was prachtig, dat was met Jan Klaassen er waren oranje bloemen. Marianne'
Die zaterdag ontvangt meester Janszen het officiële bericht van zijn schorsing:
'Overwegende, dat L. Janszen, onderwijzer aan de Watergraafsmeerschool, onbehoorlijk is opgetreden tegenover het hoofd der school;
Gelet op art. 37 der Lager Onderwijswet 1920;
Besluit:
den onderwijzer L. Janszen voornoemd de straf van schorsing op te leggen voor het tijdvak van 10 tot en met 12 Juli 1941 met behoud van wedde'.
Daags daarop, gaat vader Lau met vrouw en de vier kinderen op vakantie. Dit jaar is het Hulshorst, waar ze samen met zijn boezemvriend Leo Kaas, diens vrouw Bep en hun drie kinderen intrek nemen op een boerderij.
HET BRIEFJE VAN MARIANNE
de scheiding
Natuurlijk zaten er joodse kinderen in de klas van meester Janszen, vier van zijn 43 leerlingen waren van Joodschen bloede. Schoolhoofd Kruimink plaatste die dag zo�n twaalf van de 270 leerlingen op de lijst, die hij de volgende dag inleverde bij het Gemeentelijk Onderwijsbureau aan de Falckstraat. Later zou Kruimink verklaren:
'Er was destijds een landelijk schrijven gekomen dat de vol-Joodse kinderen van de scholen opgegeven moesten worden. Ik ben persoonlijk bij de Joodse ouders van de leerlingen geweest om te vragen of het kind soms een niet Joodse grootvader of grootmoeder had. Dit was een poging van mij om zoveel mogelijk leerlingen te behouden. Ik heb dit ook gevraagd aan de onderwijzers der verschillende klassen, omdat die hun leerlingen beter kenden dan ik. Allen hebben mij die opgave verstrekt, behalve Janszen'.
Twaalf leerlingen op de Watergraafsmeerschool en ook nog eens evenzoveel op de Pieter Nieuwlandschool. Op de zeven scholen in wijk XVI, 'oud Watergraafsmeer' waren het er 88 bij elkaar en in de gehele stad 4105. Dat werd duidelijk toen de briefjes van alle Hoofden der School verwerkt waren in een overzicht. De chef van de afdeling Onderwijs stuurde dat op 29 juli aan zijn directeur met op de eerste pagina:
'een overzicht van het aantal leerlingen, dat als Joodsche leerlingen moet worden beschouwd, welke leerlingen scholen voor openbaar lager onderwijs bezoeken en met wier vertrek rekening moet worden gehouden' Al twee keer eerder was er dat jaar opgave gedaan van joodse leerlingen. Beide keren werden er ruim 5000 leerlingen op de Amsterdamse openbare scholen aan de bezetters gerapporteerd. Een opmerkelijk verschil van zo'n 1000 leerlingen ten opzichte van laatste opgave. Maar de eerdere tellingen waren een 'voorlopige schatting' en 'afgaande op de voor- en achternamen van de leerlingen en hun ouders zoals die ingeschreven stonden bij de gemeente. Vanzelfsprekend dat schoolhoofd Kruimink, zoals hij later zou verklaren, bij een paar ouders langs is gegaan om er zich van te vergewissen dat hij geen fouten maakt bij de aangifte van zijn joodse leerlingen. De circulaire van de Regeeringscommissaris, was immers duidelijk:
'dat in gevallen van twijfel omtrent de afstamming niet mag worden afgegaan op mededeelingen der kinderen zelf, doch inlichtingen aan de ouders moeten worden gevraagd.'
Ook op de Watergraafsmeerschool zaten kinderen die er dan wel in zijn ogen joods uitzagen, maar niet als 'vol-joods' aangemerkt konden worden, en dus niet pasten binnen de door de bezetter opgestelde criteria:
'als te zijn van Joodschen bloede moeten worden beschouwd de kinderen, die drie of vier Joodsche grootouders hebben en voorts de kinderen, die twee Joodsche grootouders hebben en die zelf of wier ouders tot een Joodsche kerkelijke gemeente behooren'
Was het Kruimink er werkelijk om te doen het aantal niet-joodse grootouders te achterhalen, zodat hij het kind niet op zijn lijstje hoefde te schrijven ? Meester Janszen was duidelijk rechtlijniger, hij weigerde elk onderscheid te maken en werd daarvoor, door toedoen van Kruimink gestraft.
Gaandeweg de vakantie was bij meester Janszen de gedachte gegroeid dat de bui wel weer zou zijn overgedreven. Met het plan er het beste van te maken, met meester Kruimink, kwam hij terug in de stad. Maar daar lag meteen die eerste dag een briefje van de wethouder:
'Bij dezen bericht ik U, dat het mij na hetgeen is voorgevallen beter voorkomt, dat gij niet als onderwijzer aan de Watergraafsmeerschool terugkeert.
Mitsdien heb ik den heer Regeeringscommissaris voorgesteld, U als onderwijzer over te plaatsen naar de Christ. de Wetschool. Deze overplaatsing zal ingaan op 13 augustus a.s.'
Hij had zich nog wel zo verheugd op de vijfde klas van de Watergraafsmeerschool waar hij na de zomer voor zou staan.
En nu moest hij naar een andere school. Gelukkig lag die de Wetschool niet ver weg, hij hoefde eigenlijk alleen maar de Middenweg in de tegenovergestelde richting af te lopen, naar de Transvaalbuurt. Wat hij niet wist, was dat die Christiaan de Wetschool toen al voorkwam op de lijst van op te heffen scholen, samen met nog drie van de zes scholen in de Transvaalbuurt.
DE KLAS VAN MEESTER JANSZEN
op schoolreis in Edam, voorjaar 1941
click op foto voor een grotere versie
naar een andere school
Voor de ouders en kinderen van Joodschen bloede brak meteen na de vakantie een verwarrende tijd aan. Woensdag 13 augustus waren de scholen weer begonnen; de joodse leerlingen zaten gewoon weer met hun vriendinnetjes en vriendjes samen in hun klas. Maar zaterdag 30 augustus staat het in de kranten: het mag niet meer. Vanaf de maandag daarop zijn de joodse leerlingen niet langer welkom op hun school.
Alle joodse gezinnen in Amsterdam kregen persoonlijk bericht. De verplichte registratie van Joden bij de Joodsche Raad in januari 1941 bewees daarmee voor het eerst haar nut. In de brief aan de ouders schrijft burgemeester Voûte:
'Bij deze deel ik U mede, dat de Duitsche Overheid heeft bepaald dat joodsche kinderen met ingang van 1 September a.s. niet (langer) tot openbare en niet-joodsche bijzondere scholen mogen worden toegelaten en moeten worden te zamen gebracht in scholen voor joodsche kinderen bestemd, waar joodsche leerkrachten onderwijs geven.'
'Aangezien Uw kind volgens door mij verkregen inlichting jood (jodin) is, zal het niet (langer) tot de thans door hem(haar) bezochte school (niet tot de school, waarop het zou worden geplaatst) worden toegelaten.'
Alhoewel het verbod die maandag meteen van kracht werd, stond in de krant en in de brief niet hoe het nu dan verder moest. Weliswaar was er sprake van
'een van gemeentewege te vormen school, voor joodsche kinderen ' waar de kinderen op zouden worden ingedeeld, maar wanneer dat zou zijn en waar die school zich zou bevinden, bleef voorlopig in het ongewisse.
De afdeling Onderwijs was al vanaf juli bezig met de noodzakelijke herschikking van leerlingen, leerkrachten en gebouwen. Niet alleen moesten alle gegevens van de leerlingen worden gecontroleerd en een aantal scholen, met name in de specifieke buurten, heringedeeld. Ook de joodse leerkrachten, die in februari waren ontslagen moesten worden herplaatst, op de nieuw op te richten Joodse scholen. Anders dan in de andere steden trof de maatregel in Amsterdam een hele grote groep joodse en niet-joodse leerlingen, dat vergde uitvoerige voorbereidingen, meer dan in welke andere stad. De bezetters gunden de gemeente Amsterdam daarom uitstel tot 1 oktober, maar de joodse leerlingen mochten niet langer dan een paar weken zonder onderwijs zitten. Ondanks alles bleef de leerplicht ook van kracht voor de buitengesloten kinderen.
Ondertussen stond meester Janszen voor de vijfde klas van de Christiaan de Wetschool, een klas met bijna alleen maar joodse kinderen. Een vreemde situatie, de leerlingen wisten dat ze niet langer welkom waren op deze school en hij op zijn beurt was er van doordrongen dat hij straks geen les mocht geven aan deze kinderen. Ze maakten er het beste van, die weken dat ze samen waren. Er werd veel voorgelezen en gezongen, en gewandeld in de stad en in de natuur. Maar inmiddels was het nabijgelegen Oosterpark al niet meer toegankelijk voor de meeste van zijn leerlingen.
click op fotoDan wordt het 12 september, het hoofd van de de Wetschool, mevrouw Boots, ontvangt de opheffingsbrief van het Stadhuis
'Bij dezen deel ik u mede, dat, als gevolg van en in verband met de organisatie van het onderwijs aan joodsche kinderen in deze Gemeente de hieronder vermelde scholen, in afwachting van haar opheffing, zijn of zullen worden gesloten.
Op de genoemde data zal de herindeling van joodsche en niet-joodsche leerlingen in de stadsgedeelten van de hieronder aangeduide scholen haar beslag hebben gekregen.
Voor zover, na de herindeeling van joodsche en niet-joodsche leerlingen, op de laatstbedoelde scholen de joodsche leerlingen reeds aanwezig zijn, blijven de niet-joodsche leerkrachten in functie, totdat het joodsche personeel is benoemd en zijn taak heeft aanvaard.'
Zestien lagere scholen werden opgeheven en nog eens een viertal verplaatst naar een ander gebouw. Zo ontstond er ruimte voor de nieuwe joodse scholen. Dat werden er zeventien; waarvan twee speciaal voor Montessori-onderwijs. Het betrof een tijdelijke situatie, althans dat was het voornemen van de bezetters, de bedoeling was een spoedige overdracht aan de Joodsche Raad,. Zelfs de zorg voor de joodse leerlingen moest buiten de maatschappij worden geplaatst. Niets, zelfs geen naam mocht nog langer geassocieerd worden met de Joden, de scholen kregen daarom geen naam maar slechts een nummer.
Voor de meeste leerlingen en leerkrachten op de Amsterdamse scholen veranderde er eigenlijk niets, ze merkten er nagenoeg niets van. In heel veel klassen zaten immers helemaal geen joodse leerlingen en de joodse leerkrachten waren al in februari ontslagen. Maar in een paar stadswijken hakten de maatregelen er diep in, zoals in de Transvaalbuurt. Daar waren alle 1300 'openbare' leerlingen bij de herschikking betrokken, 930 joodse en 370 niet-joodse. Er blijven daar twee niet-joodse openbare scholen over; het zijn vooral de niet-joodse kinderen die van school moeten wisselen. Naast de joodse kinderen uit de buurt, worden ook leerlingen uit omliggende buurten op de vier nieuw opgerichte joodse scholen in de Transvaalbuurt geplaatst. Zoals die achtentachtig uit de Watergraafsmeer, waaronder de vier leerlingen van meester Janszen.
En hijzelf ? Hij kreeg weer een briefje van het Stadhuis, dit keer dat hij wordt overgeplaatst, op 1 oktober 1941, naar de Abraham van Riebeeckschool, in de de Wetbuurt, bij het Amstelstation. Ook dicht bij huis. Gelukkig was dat anders dan dat schoolhoofd Kruimink hem had toegewenst. In zijn rapportje van 17 juli aan de wethouder had die immers geschreven:
'Ondergetekende meent U daarom te moeten voorstellen, den onderwijzer L. Janszen over te plaatsen naar een school, die op voldoenden afstand van tuindorp Watergraafsmeer is gelegen.'
Hij had inderdaad geluk, heel wat leerkrachten van die opgeheven scholen kwamen op wachtgeld. maar hij kon meteen aan de slag. Op de plaats die Sophia de Jong noodgedwongen achterliet, toen ze in november 1940 vanwege haar joodszijn moest vertrekken.
Amsterdam telde in die jaren 182 openbare lagere scholen, met zo'n 40.000 leerlingen. Achtduizend daarvan werden half september naar een andere school gestuurd, de helft daarvan waren joodse leerlingen. Een jaar later, in november 1942, de overdracht aan de Joodse Raad had eindelijk haar beslag gekregen, waren het er nog 2.500. Sinds die zomer waren de transporten naar de kampen regelmaat en was de bewegingsvrijheid van joden bijna volledig ingeperkt. Ondanks dat alles, bleven de kinderen naar school komen, vaak moesten ze een flink stuk lopen; tram en fiets waren immers verboden. Zo vertrok elke ochtend een kleine stoet kinderen uit Betondorp, ze liepen langs de lange Middenweg, drie kilometer, gingen de Ringvaart over, richting Transvaalbuurt en 's middags kwamen ze weer terug. Of het nou regende, koud was of nog donker, elke dag gingen ze 's ochtend samen op pad. Het werd aldoor zwaarder maar gaf ook veiligheid en verbondenheid, om op school te zijn, samen met je lotgenootjes in de klas; 'even een paar uurtjes vrijaf van de oorlog' totdat meester de namen voorlas en stokte daar waar geen 'ja meester' klonk, dan wist je het weer.
In mei 1943 waren er nog 1.200 joodse leerlingen, bijna drieduizend waren er inmiddels verdwenen; weggevoerd of ondergedoken. De meeste scholen werden gesloten, de leerkrachten ontboden op het Joodse Onderwijsbureau om hun schoolsleutels in te leveren. Na die zomer kwamen de laatste leerlingen in een paar klassen op een schooltje tezamen; in de Transvaalbuurt. Op de lijst met zevenenzeventig namen van het laatste schooltje in de Joubertstraat, staat de naam van Elske, oudste dochter van Leo Kaas, de boezemvriend van Laurens Janszen.
Hier eindigt het verhaal van de joodse leerlingen op de joodse scholen. Na de laatste razzia, 29 september 1943 was Amsterdam 'Judenrein' althans volgens de bezetter.
het hoe het verder ging
Het gedwongen vertrek van meester Janszen bleef na de zomer van 1941 als een donkere wolk boven de Watergraafsmeerschool hangen. Ruim twaalf jaar hadden ze samengewerkt: Froukje Boom-de Vries, Hiltje van den Bosch-Kiljan en Laurens Janszen. Door toedoen van Kruimink was die samenwerking in een klap verbroken en de bezetting de school binnen geslopen.
De inschrijvingen voor het nieuwe schooljaar bleven sterk achter en met het vertrek van de joodse leerlingen en de dubbele groep zesde klassers zakte de school terug naar een kleine 240 leerlingen. De formatie van de zes aanwezige leerkrachten, inclusief het schoolhoofd was ruim voldoende; de vacature van meester Janszen werd niet vervuld.
Voorjaar 1942 liepen de spanningen op de school zo hoog op dat meester Graewert werd overgeplaatst naar de Parelschool en mevrouw Boom-de Vries naar de Pontanusschool. Uiteindelijk vertrok ook Kruimink zelf; hij werd benoemd als Rijksinspecteur voor het lager onderwijs, in de inspectiekring Deventer.
Na de bevrijding, meteen in augustus 1945 werd meester Janszen opnieuw benoemd op de Watergraafsmeerschool en ook Froukje Boom keerde terug aan de school. Net als de weer opgedoken joodse leerkrachten, werden ook zij zo snel mogelijk benoemd aan de school waar zij gedurende de bezetting hadden moeten vertrekken.
Ook de weinige overgebleven joodse kinderen namen schuchter hun plaatsen in de klassen in. Voor die
'weder opgedoken joodse kinderen' kwam er bovendien tijdelijk een eigen lagere school, de dr. Emanuel Boekmanschool aan de Plantage Muidergracht. Onbekend is hoeveel kinderen er weer waren opgedoken, ze hoefden immers niet meer geteld te worden, maar op de Boekmanschool zaten er bij aanvang 168.
click op foto
Kruimink werd in 1942 opgevolgd door mevrouw Henriëtte Boots, ze kwam van de Christiaan de Wetschool, waar ze in september 1941 met wachtgeld was gestuurd. De Watergraafsmeerschool groeide snel van 226 leerlingen in 1945 naar 320 in augustus 1946. Het team groeide navenant naar tien leerkrachten. Naast Janszen en Boom zijn ook de dames Bos, vd Bosch en Meijer van het team uit 1941 nog aanwezig. Maar voor meester Janszen was de lol er af. Voor zijn gevoel was door die schorsing, het hoofdschap op 'zijn' Watergraafsmeerschool opnieuw aan zijn neus voorbij gegaan. Nog even ging het gerucht dat Kruimink terug zou keren aan de Watergraafsmeerschool. Notabene in de vacature die ontstond toen meester Janszen in 1948 eindelijk tot schoolhoofd werd benoemd, aan de Niasschool, in de Indische buurt.
Na nauwelijks drie jaren hoofdschap vertrekt hij -overspannen, uit het Amsterdamse onderwijs. Lau was verwond, door de gevolgen van zijn kleine heldendaad, maar meer nog door de dood van zijn boezemvriend Leo. Maar dat is een ander verhaal.