de scholen in Betondorp
Zaaiersweg hoek Graanstraat - fotograaf onbekend
Betondorp, waar meester Janszen, mijn vader (zie www.eenkleineheldendaad.n) in de jaren '30 voor de klas stond, is een van de tuindorpen die Amsterdam bouwde in de jaren twintig van de vorige eeuw. Tuindorp Watergraafsmeer, zoals Betondorp eigenlijk heet, was een bijzonder dorp. Het lag ver weg, aan de oostkant van de stad en was jarenlang slechts door één lange buslijn verbonden met het centrum. Het stond daardoor een beetje op zichzelf en dat in samenhang met de betonarchitectuur en de vrij homogene bewonerssamenstelling, heeft bijgedragen aan een sfeer van modernisme, solidariteit en idealisme, althans zo is het oude Betondorp de geschiedenis in gegaan.
Begin jaren ’20 van de vorige eeuw had Amsterdam een grote behoefte woningen te bouwen voor de alsmaar uitdijende bevolking. Begin van die eeuw telde de stad zo’n 500.000 inwoners, in de eerste drie decennia daarna kwamen daar nog eens 250.000 mensen bij, voornamelijk door natuurlijke aanwas. De noodzaak tot woningbouw kwam ook voort uit de woningwet van 1902, waardoor het stadsbestuur zich verplicht voelde de krotten, kelders, alkoven en woonpakhuizen in de oude volksbuurten (Jordaan, Eilanden, Jodenbuurt) te saneren en de bewoners andere en betere woningen aan te bieden.
De Spaarndammerbuurt in West, de Transvaalbuurt en de Indische buurt in Oost en de van der Pekbuurt en de Vogelbuurt in Noord zijn de eerste grote sociale woning-bouwcomplexen die Amsterdam bouwde. Die buurten waren al grotendeels gereed vóór de eerste wereldoorlog. Meteen na afloop van die oorlog, kwam er in Amsterdam een enorme bouwstroom op gang. Achter elkaar verrezen de tuindorpen Nieuwendam, Buiksloot, Oostzaan, Watergraafsmeer en het ‘Dageraad’complex aan de rand van de Pijp en daarna in het begin van de jaren ’30, de Rivierenbuurt in Zuid en de Hoofddorp- en Mercatorbuurt in West. In een periode van nog geen twintig jaar werden er ruim 100.000 woningen gebouwd. Amsterdam veranderde van een kleine compacte stad in een echte metropool.
Om die grote stadsuitbreiding mogelijk te maken werden per januari 1921 een paar kleine omliggende gemeenten ingelijfd, zoals Nieuwendam, Ransdorp, Buiksloot, Sloten en Watergraafsmeer en een groot deel van Nieuwer Amstel. Ruim voor die annexatie had de dienst Publieke Werken al stedenbouwkundige plannen opgesteld voor de bouw van een aantal tuindorpen naar Engelse voorbeeld, in de polders rond de stad. Maar gemeente en woning-bouwverenigingen werden bij de planuitvoering van Tuindorp Watergraafsmeer gehinderd door de gevolgen van de eerste wereldoorlog. Nederland was dan wel 'neutraal' gebleven, maar kreeg wel last van materiaal-schaarste en oplopende prijzen o.a. in de bouw, zodat tal van bouwplannen moesten worden aangepast. Bij de bouw in de Watergraafsmeer werd daarom op betonbouw overgestapt; dat was nogal nieuw en experimenteel en daardoor waarschijnlijk de oorzaak dat de bouw van het gehele dorp ruim vijf jaar heeft geduurd. De eerste woningen in Tuindorp Watergraafsmeer kwamen gereed eind 1923 (32 bakstenen woningen van een woning-bouwvereniging en 150 betonbouw woningen van de gemeente). De laatste oplevering, die van de Brink vond pas plaats in 1928. Toen stonden er in het dorp zo’n 300 eengezinswoningen en 600 beneden- en bovenwoningen in traditionele baksteenbouw en in het zuidoostelijke gedeelte nog eens 300 eengezinswoningen en 600 gestapelde woningen in verschillende betonbouw-methodes. Vandaar de naam Betondorp.
Tuindorp Watergraafsmeer was eigenlijk net als de andere nieuwe tuindorpen van Amsterdam bedoeld voor huisvesting van arbeiders. Het sociaaldemocratisch stadsbestuur was de idee toegedaan dat goede woningen, in een gezonde en groene omgeving een bijdrage zouden leveren aan de ‘verheffing’ van de arbeidersklasse. De meeste nieuwe bewoners kwamen uit de oude stad of zelfs van buiten, waar ze vaak onder erbarmelijke omstandigheden woonden. Vaak zonder eigen waterkraan en wc, afzonderlijke slaapkamers, laat staan een tuintje of een balkon. Het ontbreken van ‘woonzeden’ bij deze arbeidersgezinnen baarde de gemeentelijke woningdienst echter zorgen, vandaar dat met de inzet van
‘woning-inspectrices’ aan geselecteerde toelating en woon-begeleiding werd gedaan.
Uiteraard gold dat toelatingsbeleid ook voor Betondorp, maar dat pakte wat anders uit. De huren van de woningen lagen aan de hoge kant, zo’n 6 tot 8 gulden per week, terwijl de huren in de andere tuindorpen, zoals Oostzaan, en Blauwe Zand rond de 3,50 deden. Betondorp was daardoor niet bereikbaar voor arbeiders, en zodoende was de Woningdienst genoodzaakt het inkomenscriterium te verschuiven naar een andere categorie. Het dorp raakte bevolkt door ambtenaren en beambten, politiemensen, vakbondemployees, diamantbewerkers, kantoorpersoneel, een enkele journalist en aardig wat onderwijzers. Zoals meester Janszen, die toen hij in 1929 vast werd benoemd aan een van de scholen in het dorp, al snel een gemeente-woning aan het Huismanshof toegewezen kreeg. Hij verdiende een kleine 150 gulden per maand en daar ging dan aan huur zo’n 30 gulden af. Het waren vooral jonge gezinnen, die het dorp bevolkten, zo’n 1800 bij elkaar. Starters dus, met honderden jonge kinderen, waarvoor de gemeente uiteraard scholen bouwde. Aanvankelijk ging het om drie scholen, aan het Zuivelplein. Maar ook hierbij liep het anders dan het gemeentebestuur had voorzien.
LINKS ELITEBUURTJE ?
de Brink - foto Maria Austria
van een naar zes scholen
‘Naar verwacht wordt, zullen van de 1500 arbeiderswoningen, waaruit het woningcomplex, op te richten in de Watergraafsmeer nabij den Middenweg en ten zuiden van de Nieuwe Oosterbegraafplaats, zal bestaan, ongeveer 300 in den loop van 1920 en de overige 1200 achtereenvolgens in de jaren 1921, 1922 en 1923 worden voltooid. Er zal gezorgd dienen te worden, dat tegen den tijd, waarop een groot gedeelte der woningen betrokken kan worden, de noodige schoolruimte gereed is om de schoolgaande kinderen der bewoners te ontvangen.
Volgens onze berekeningen zullen voor het geheele complex noodig zijn drie lagere scholen van het gewone type en één voorbereidende school. Voor den bouw deze scholen hebben wij bereids plannen doen opmaken…………………’
Zo begon de tekst van het raadsvoorstel dat het college van Burgemeester en Wethouders op 23 april 1920 aan de Amsterdamse gemeenteraad voorlegde. De polder Watergraafsmeer aan de oostkant van de stad was toen nog een kleine zelfstandige gemeente; pas op 1 januari 1921 zou die door Amsterdam worden geannexeerd. Maar het eerste stedenbouwkundig plan voor het latere tuindorp Watergraafsmeer, stamde al uit 1918. De scholen die in het raadsvoorstel werden genoemd stonden daar zelfs al ingetekend. In het begeleidende bericht aan de gemeente-raad was sprake van
‘plm 1600 woningwetwoningen en verder 1000 noodwoningen’. Maar die noodwoningen, die uiteindelijk het tuindorp haar naam Betondorp zouden geven, stonden niet ingetekend in dat plan.
De hele bouw van het tuindorp liep de volgende jaren nogal wat vertraging op; pas eind 1923 konden de eerste (betonnen) woningen betrokken worden. Ook de scholen-bouw stagneerde, waarop de wethouder van Onderwijs zijn collega voor Publieke Werken verzocht er alles aan te doen om de ingebruikname van één van de drie scholen in februari 1924 gereed te hebben. Die drie lagere scholen kwamen samen in één gebouw, maar waren wel afzonderlijke scholen, met elk zeven klaslokalen, de linker en de rechter school hadden bovendien nog een reserve-lokaal. Volgens de nieuwste inzichten verrees op het binnenterrein, een vrijstaand gymnastiekgebouw met twee gymzalen en een speellokaal.
Amsterdam bouwde in die jaren in alle nieuwe buurten van de groeiende stad, ruim honderd nieuwe scholen, bijna overal in de vorm van dubbele schoolgebouwen, een enkele keer zoals aan de Wingerdweg in Noord en aan het Zuivelplein in de Watergraafsmeer zelfs driedubbel.
Pas op 1 mei 1924 opende de eerste school van het tuindorp haar deuren het was de
Pieter Nieuwlandschool. Er werd gestart met twee klassen, waarvoor mejuffrouw M.H. Timmerman en de heer A. Kuiper van andere scholen in de stad werden overgeplaatst. Kuiper was Hoofd der School en bleef dat tot de zomer van 1939. Binnen twee maanden waren alle zes de leerjaren van de school bezet en na de zomer ging het zo hard met de toestroom van leerlingen dat er dubbele klassen moesten worden gevormd.
In die tijd was het gemeentelijk beleid dat een school slechts uit zes à zeven klassen bestond, kwam het leerlingenaantal boven de 290 dan werd er gesplitst. Daarom besloten B&W in januari 1925 dat de tweede lagere school in het gebouw aan het Zuivelplein moest worden geopend om de druk op de Pieter Nieuwland-school weg te nemen. Dat werd de
Roosenburghschool, die op 1 februari 1925 meteen met 8 klassen startte, met de heer Ieme Hoekstra als het eerste hoofd.
Nauwelijks was deze school in gebruik of B&W stelden de gemeenteraad voor om ook de derde school aan het Zuivelplein te openen. Zo startte nog voor de zomer ook de
Swedenrijckschool, door het overnemen van een aantal klassen van de Roosenburghschool. Mejuffrouw Catharina Minderhoud uit Rotterdam was het eerste hoofd.
Na de zomer van 1925 nam de bevolking van het tuindorp verder toe en razendsnel. Anders dan de berekeningen van het Gemeentebestuur, uit 1920, kon niet worden volstaan met de drie lagere scholen aan het Zuivelplein. Het was nu de Swedenrijckschool die uit haar voegen barstte. Op het schoolplein achter de drie scholen werden twee hulpschoolgebouwtjes geplaatst waar extra klassen van de Swedenrijckschool onderdak vonden. Dat werd vervolgens weer een afzonderlijke school, de Daniël Stoopendaelschool, die op 1 februari 1926 startte met de heer Willem Wolf uit Harlingen als Hoofd der School
Ondertussen had de gemeenteraad al ingestemd met de bouw van nog eens twee scholen, in een dubbele school-gebouw aan het Huismanshof; een deel van het daar geplande plantsoen moest er voor wijken. Op de tekening die bij het raadsbesluit van oktober 1925 was gevoegd, is te zien dat dan nog zeker 40% van het dorp niet was gebouwd, althans nog niet ‘gehuisgenummerd’.
Het langwerpige gebouw werd, net als de Zuivelplein-scholen, ontworpen door architect Nicolaas Lansdorp. Een groot aantal Amsterdamse schoolgebouwen in die jaren kwam van zijn tekentafel. Ongeveer gelijktijdig met het gebouw aan het Huismanshof, ontwierp hij ook het driedubbele schoolgebouw aan de Wingerdweg in Noord. De vrij gesloten gevels aan de straatzijde hebben grote overeenkomsten, met gebogen ramen aan de lange rechte gangen en kleine kalkstenen gevelelementen uit het atelier van stadsbeeldhouwer Hildo Krop. Het gebouw aan het Huismanshof kreeg twee verdiepingen met op de begane grond aan beide zijde drie lokalen en op de eerste verdieping tweemaal vier lokalen. De gevel aan de speel-plaatszijde bestond uit grote ramen voor elk afzonderlijk klaslokaal. Net als bij het Zuivelpleingebouw, stond het gymnastieklokaal voor de twee scholen als een zelfstandig gebouw op de binnenplaats.
Een jaar later was het gebouw gereed en op 1 december 1926 verhuisde de Daniel Stoopendaelschool uit de noodlokalen achter het Zuivelplein naar Huismanshof nummer 11. Ook de laatste school van het tuindorp, de Watergraafsmeerschool, opende toen haar deuren aan Huismanshof nr 13. Jan Feenstra was het eerste Hoofd der School en zou dat blijven tot december 1928, toen werd Sam Bannet benoemd.
Betondorp was ondertussen af, alle huizen waren gebouwd, zo’n 1.800 merendeels jonge gezinnen hadden een woning in het dorp betrokken. De aanmeldingen voor de vijf scholen bleven binnenstromen, terwijl de 35 klassen al goed vol zaten. Het was
‘februarischool’ de Daniël Stoopendaelschool. die nu uit haar voegen barstte. 63 aanmeldingen voor de 30 beschikbare plaatsen in de eerste klas en er waren al dubbele klassen voor het 2e en 4e leerjaar. Die grote toeloop van leerlingen moest natuurlijk het hoofd worden geboden. De afdeling Onderwijs kwam daarop met het plan voor nog een dubbel schoolgebouw, op het braakliggend terrein aan de Verlengde Landbouwstraat, vlakbij de Middenweg. De chef van de afdeling voorzag echter dat de toename van het aantal leerlingen slechts tijdelijk zou zijn; er werd daarom opnieuw voor hulpschoollokalen gekozen. En zo verrees in de zomervakantie van 1929 de zesde school van Betondorp, in het plantsoen aan de Duivendrechtselaan.
In augustus werden de dubbele klassen van de Stoopendaelschool overgeheveld naar deze nieuwe februarischool, de
Hartvelderschool, met de heer K. Stroband als Hoofd der School. Eerst bestond het gebouw uit drie lokalen, maar al snel werden er nog twee keer twee lokalen bijgezet. Alle zes de scholen van het dorp zaten toen vol, met ruim 1.200 leerlingen in totaal. Ze kwamen niet alleen uit het tuindorp zelf, maar ook van over de Ringvaart, uit Diemen en met name uit Duivendrecht, waar geen openbaar onderwijs was.
REVE IN BETONDORP
de Hervormden in Betondorp
Het hulpschoolgebouw aan de Duivendrechtselaan bood ook onderdak aan de twee klassen van de Hervormden, die eindelijk voet aan de grond kregen in het rode Betondorp. De school viel onder het beheer van de ‘Vereeniging tot stichting en instandhouding van Hervormde scholen in Watergraafsmeer’. Die vereniging was al jaren bezig met onderwijsplannen in de Watergraafsmeer. Sinds 1924 ging het ze om een school in het nieuwe tuindorp; de gemeente was daar niet gelukkig mee. De afdeling Onderwijs van het stadhuis, beriep zich op de stichtingsnormen maar de Vereeniging ging in beroep bij de provincie. Er werden verklaringen van ouders overlegd waaruit bleek dat de meeste kinderen die naar de nieuwe hervormde school zouden gaan, al op een van de andere scholen in Betondorp zaten, maar ook kinderen van een christelijke school in Diemen zouden de overstap wagen.
In de raadsvergadering van november 1929 haalden B&W bakzeil tegenover de voor de Vereeniging gunstige beslissing van de provincie. De raad besloot om niet het eerste plan van drie lokalen goed te keuren, maar meteen de hele zevenklassige school. Eerst werd de school nog gesitueerd aan het plantsoen aan het Onderlangs bij het einde van de Middenweg. Maar omdat de gemeente haar eigen bouwplan aan de Verlengde Landbouwstraat had laten vallen, kon op dat nog braakliggende terrein de Hervormde school worden ingepast. Dat de school in een behoefte voorzag, werd snel duidelijk; na de zomer van 1930 waren er al vier klassen, drie bij de Hartvelderschool en een vierde bij de Watergraafsmeerschool. Sinds zomer van 1929 was de heer H.F. du Pont Hoofd der School, hij had ondertussen bijna 100 leerlingen en voldeed zo aan de stichtings-norm, waar de gemeente in 1925 over twijfelde.
Er kwamen nieuwe tekeningen, van architect Petri: drie lokalen beneden plus gymnastieklokaal en vier boven. Het ontwerp week met roodstenen gevel en groot schuin dak, sterk af van de andere scholengebouwen in het dorp, maar paste goed bij de omringende bebouwing van de Ploegstraat en de Landbouwstraat. Na de zomer van 1931 was de bouw klaar en kon de nieuwe school worden betrokken, er waren toen al meer dan 120 leerlingen.
Nauwelijks was
de Groen van Prinstererschool in gebruik of er ontstonden problemen met de beheerder van het
‘Meerhuis’ aan de Brink. De hervormde school bood namelijk onderdak aan verschillende christelijke initiatieven, zoals catechisatie, een zangkoor en ook een zondagse kerkdienst; het Meerhuis vond dat oneerlijke concurrentie. Het schoolbestuur wees de wethouder er echter fijntjes op dat het Meerhuis bezet was op die tijdstippen dat dit soort activiteiten in de school plaatsvonden. Ook de hoofden van de andere scholen hadden een probleem met die hervormden. Er was een capaciteitsprobleem in de gymnastieklokalen van de openbare scholen. De gemeente had het daarom zo geregeld dat een paar klassen van de Pieter Nieuwlandschool en van de Roosenburghschool gymlessen konden krijgen in het gymnastieklokaal van de nieuwe Groen van Prinstererschool. Dat stuitte echter op ernstige bezwaren, ook van de oudercommissies, zodat de onderwijsinspecteur er zich mee ging bemoeien. Waarop een leegstaand lokaal in het hulpschoolgebouw werd ingericht als gymzaal. Het lijkt er dus op dat het rode dorp best wel problemen had met die hervormden in hun dorp. Dat nam niet weg dat de wethouder kunstzaken in 1934 een subsidie van 200 gulden verleende voor de vervaardiging van een beeldhouwwerk aan de hervormde school, het ging om een zandstenen reliëf met de beeltenis van staatsman
Groen van Prinsterer.
van zes scholen naar twee
de drie scholen aan het Zuivelplein
Zo snel als de scholen in Betondorp vanaf 1924 vol liepen, toen de nieuwgebouwde huizen van het dorp werden betrokken, zo snel startte zes jaar later ook de leegloop van de scholen. De Hartvelderschool ging als eerste over de kop. Die school was pas in met schooljaar 29/30 begonnen met een kleine honderd leerlingen in drie hulpschoollokalen aan de Duivendrechtselaan. Het jaar daarop werden er zelfs nog lokalen bijgebouwd om de leerlingenstroom op te kunnen vangen, maar tegen de zomer van 1933 was al weer het afgelopen. De laatste vijftig leerlingen werden overgeplaatst naar de Stoopendaelschool aan het Huismanshof, de andere februarischool in het dorp. Het hulpschoolgebouw werd weer gedemonteerd, en verplaatst naar de Warmond-straat, in een nieuwe buurt over de Schinkel.
Daarna ging het hard, achtereenvolgens lukte het de Swedenrijckschool en de Rosenburghschool aan het Zuivelplein niet om voldoende leerlingen vast te houden. Ook de Stoopendaelschool aan het Huismanshof kwam in de problemen.; alle drie sloten hun deuren in de schooljaren 1935 en 1936. De gemeente verhuurde vervolgens de vrijgekomen lokalen in de linkervleugel aan het Zuivelplein aan de nieuw te stichten Rooms Katholieke kerk
‘de Heilige van Nazareth’.
Zo waren er bij de start van schooljaar 1936/37 nog maar twee scholen over in Betondorp, de Pieter Nieuwland-school aan het Zuivelplein en de Watergraafsmeerschool aan het Huismanshof. Tezamen hadden ze nauwelijks 540 leerlingen en dat was ongeveer de helft van het leerlingenaantal in het hele dorp, van tien jaar daarvoor. Het gemeentebestuur maakte zich zorgen over die sterke terugloop, maar dat gold niet alleen voor de scholen in Tuindorp Watergraafsmeer.
LEERLINGENDALING
de Roomsen in Betondorp
1e communie in 1934, met pater-rector Vriens rechtsachter
Anders dan uit de verhalen over Betondorp bekend is, was er weldegelijk een kerk in het rode dorp, een Rooms Katholieke notabene. Die kerk was gevestigd in de lokalen van de voormalige Roosenburghschool, aan het Zuivelplein, de school waar de broertjes van het Reve op hadden gezeten, Gerard zes hele jaren tot de zomer van 1935. Nauwelijks is Gerard van school of de Roosenburghschool sluit haar deuren. Meteen daarna weet het kerkbestuur van de parochie St Petrus Banden in het naburige Diemen de lokalen van die school van de gemeente te huren. Vanaf januari 1936 is daar de RK kerk van ‘de Heilige van Nazareth’ gevestigd. Pater A.J. Vriens leidt de congregatie, hij voert de titel rector, die binnen de katholieke kerk o.a. is voorbehouden aan het hoofd van een niet-parochiale kerk (en ook voor priesters in missiegebieden, en dat is meer van toepassing, denk ik). In het dorp wordt hij pater-rector genoemd.
Het is tegen de zomer van 1939 dat de rector zich tot wethouder Boekman wendt omdat, zo schrijft hij
‘een zekere juffrouw Boom of Boon van de openbare school aan het Huismanshof’ waar enkele van zijn catechisanten school gaan, zou hebben gezegd
“Dat de mensch geen ziel heeft” en dat diezelfde dame zou hebben gezegd
“Dat er menschen zijn die in een hel en in een hemel geloven, maar dat is bijgeloof”. De rector verzoekt om tegen deze onderwijzeres maatregelen te nemen. De wethouder vraagt daarop advies aan de gemeentelijke onderwijsinspecteur. De onderwijzeres, mevrouw F. Boom–de Vries ontkent het voorval echter en een van twee rooms-katholieke leerlingen uit haar klas verklaart vervolgens
'Dat hij zich wel zou hebben vergist.' Toch wordt de onderwijzeres door de gemeentelijk onderwijsinspecteur in het bijzijn van schoolhoofd Kruimink tot voorzichtigheid gemaand. De inspecteur, rapporteert vervolgens de wethouder
‘dat deze onderwijzeres nogal subjectief is in haar onderwijs en dat ze dubbel voorzichtig zal dienen te zijn nu zij in de nieuwe cursus de 5e klasse voor haar rekening zal krijgen’.
de krant over de R.K. Kerk februari 1936
Pieter Nieuwlandschool
Meteen na de inval van de Duitsers in mei 1940, werd het driedubbele schoolgebouw aan het Zuivelplein gevorderd voor het bezettingsleger; de Pieter Nieuwlandschool moest uitwijken naar de leegstaande lokalen van de Stoopendaelschool aan het Huismanshof. Het Hoofd der School Arjen Kuiper was toen al afgekeurd en opgevolgd door Johan Boswinkel, hij kreeg te maken met het strenge collega-schoolhoofd van de Watergraafsmeerschool, meester Kruimink. Allerlei wrijvingen tussen de twee scholen werden door hem bij de Wethouder gemeld, over het gezamenlijk gebruik van de gymnastieklokalen, over de orde op het speelplein en over de bekladding van de schoolvoordeur van nummer 11 met de tekst ‘Hitler is Gek’. Boswinkel deed dat af als kattenkwaad, terwijl meester Kruimink, er persé de politie bij wilde halen.
Die verhuizing was nog maar de eerste tegenslag, ingrijpender voor de schoolgemeenschap was de schorsing van de joodse leerkrachten in november 1940. Drie van de zes teamleden waren joods; meester
Simon Gosselaar, meester
Izak Pinto en mevrouw
Dina Hamburger-Monas; van de ene dag op de andere moesten ze van de school vertrekken. Pas in voorjaar 1941 kwam de eerste vervanger,
Wiebe de Jong en na de zomervakantie kwamen dan nog
Heimen Bouwman en
Marie Wildeman. Tezamen met
Cecilia van Dort, invalster juffrouw
Kranendonk en hoofd
Boswinkel was het team toen weer compleet. Maar het leerlingenaantal daalde snel, in 1942 waren er nog maar zo'n 180 leerlingen.
De door de bezetter in 1941 uitgevaardigde verlaging van de klassennorm, betekende weliswaar uitstel van opheffing, maar de formatie moest wel terug van zes leerkrachten naar vijf. En toen werd ook nog eens
Cecilia van Dort, die al vanaf 1936 aan de school verbonden is, afgekeurd.
Maar die verhuizing werd weer ongedaan gemaakt, de Duitsers hadden het Zuivelplein verlaten zodat de Pieter Nieuwlandschool tegen de zomer van 1942 weer terug kon, niet naar de lokalen in de middelste school maar op de hoek, op nr 11. In twee lokalen van de middelste school was een keuken en eetzaal van de Centrale Voedselvoorziening gekomen, waar de kinderen in het dorp en behoeftige ouderen op gezette tijden een middagmaal, konden krijgen.
Vreemd genoeg moest de school tegen de zomer van 1944 opnieuw terug naar het Huismanshof; de gemeente maakte in de twee Zuivelplein-scholen plaats voor de tijdelijke huisvesting van de 2e Openluchtschool, die weg moest uit hun gebouw aan de Mauritskade.
Ondertussen waren achter elkaar hoofd Boswinkel en meester de Jong vertrokken; ze waren allebei benoemd aan de Boerhaaveschool bij het Oosterpark. En toen na de lange winter van '44-'45, waarin de scholen wegens kolengebrek gesloten waren, de Pieter Nieuwland weer open ging, was er op nog maar een handjevol leerlingen over.
Het nieuwe hoofd der school Henri de Lange kon dat tij niet keren; hij had vooral ruzie met de ouders. Bovendien was onderwijzer Heimen Bouwman langdurig met ziekteverlof en vertrok de derde meester, Bram de Bruin, die direct in mei '45 op de school verscheen, midden in het schooljaar naar de Frederikschool. De school draaide nog uitsluitend op juffrouw Wildeman en bovenmeester de Lange. De wethouder besloot dat het nu maar eens afgelopen moest zijn en tegen de zomer van 1946 viel het doek voor de laatste school van het Zuivelplein. De ouders morden nog, maar de wethouder hield voet bij stuk; de resterende leerlingen, een kleine veertig in totaal, werden op de Watergraafsmeerschool geplaatst. Zo was er binnen amper twintig jaar, van de zes scholen in Betondorp, nog maar eentje over.
Tweede Openluchtschool
Tweede Openluchtschool aan het OosterparkSinds eind jaren '20 van de vorige eeuw waren er in Amsterdam twee openluchtscholen, eentje in Zuid, in de Cliostraat en de tweede aan het Oosterpark / Mauritskade. Dit type school was bedoeld voor kinderen met luchtwegproblemen want in die tijd waren er nog geen medicijnen om astma of bronchitis te bestrijden, vooral kinderen liepen het gevaar tuberculose te krijgen. De remedie was 'Zonlicht, frisse buitenlucht en veel aandacht voor gymnastiek' en dat vergde uiteraard een ander type school qua onderwijs en qua schoolgebouw.
In de eerste maanden van 1944 breidde de Duitsers hun bezettingsmacht in Amsterdam verder uit en daar was uiteraard onderdak voor nodig. Na de eerste reeks schoolvorderingen bij het begin van de bezetting, volgde nu een twee vorderingsgolf, en zo nam de bezetter ook een paar schoolgebouwen aan de Mauritskade in beslag, waaronder de 2e Openluchtschool, op nr 56 met tuinkamers aan de Oosterparkzijde. De Gemeente was genoodzaakt ander onderdak te vinden voor deze Openluchtschool en zo liet de Afdeling Onderwijs haar oog vallen op het scholencomplex aan het Zuivelplein, waarvan het grote schoolplein aan de achterzijde aan de uiterste rand van de stad lag, met frisse lucht en zonlicht in overvloed.
De linker bouwdeel was al sinds 1935 in gebruik als R.K. Kerk
'de Heilige van Nazareth', maar in de middelste en de rechterdeel was meer dan voldoende ruimte voor de specifieke ruimte-behoefte van de Openluchtschool, met naast gewone leslokalen, ook tuinkamers, eetzaal, keuken, ruimte voor de medische staf, een groot buitenterrein en spellokalen.
In totaal telde de twee schoolgebouwen tezamen 13 lokalen, waarvan er eentje al was omgebouwd tot keuken voor een vestiging van de Gemeentelijke Centrale Voedselvoorziening.
De Pieter Nieuwlandschool die nog slechts vier lokalen in het rechter bouwdeel gebruikte kon makkelijk weer terugverhuizen naar het schoolgebouw aan het Huismanshof 11, dat nog steeds leeg stond. Het was alles maar van tijdelijke aard, schrijft onderwijs inspecteur Palland, dus adviseert hij niet te veel aanpassingen te doen, in beide schoolgebouwen.
Wel werden de schooltijden aangepast, vanwege de excentrische ligging van de school; na de rusttijd volgde onderwijs van 3 tot 4 uur, dan naar de eetzaal tot kwart voor vijf en dan mocht iedereen naar huis; zodat de onderwijzeressen op tijd thuis konden zijn om hun eigen maaltijd te bereiden.
Zo snel als mogelijk, na 7 mei 1945 keerde de Openluchtschool weer terug in haar eigen gebouw, de rekening voor de herstellingen legde de gemeente neer bij het wederopbouwgezag.
Maar de Pieter Nieuwslandschool bleef tot die definitief sloot op het Huismanshof.
Tweede Openluchtschool Zuivelplein - tuinzijde
Watergraafsmeerschool
De Watergraafsmeerschool had in het schooljaar 1940-41 zeven klassen; zes opvolgende leerjaren en nog een kleine extra zesde klas, als restant van de naastgelegen Daniel Stoopendaelschool, die in 1936 was opgeheven. Johannes Kruimink, Hoofd der School, stond voor de 6e klas, meester Jan Graewert, deed de andere zesde, mevrouw Froukje Boom-de Vries de 5e en meester Lau Janszen stond voor de 4e. De drie lagere klassen werden dat schooljaar geleid door mevrouw Hiltje van de Bos-Kiljan, mejuffrouw Truida Bos en de weduwe Tine Meijer.
Nadat meester Janszen was geschorst en vervolgens overgeplaatst naar een andere school [zie het artikel een kleine heldendaad] probeerde Hoofd Kruimink in het nieuwe schooljaar een nieuwe onderwijzer te krijgen. Hij verzocht de wethouder om een mannelijke leerkracht die ook handenarbeid kon geven; maar hij kreeg nul op request. De formatie ging terug van zeven naar zes leerkrachten omdat de dubbele zesde klas van school was en het leerlingenaantal, mede door het vertrek van de 12 joodse leerlingen drastisch was gedaald, naar onder de 255, het maximumaantal voor zes leerkrachten. Meester Graewert nam na de vakantie de vijfde over, waar Janszen had moeten staan en mevrouw Boom kreeg de 4e klas.
Maar beide leerkrachten maakten dat schooljaar niet af; ze werden door Kruimink weggepest. Jan Graewert verdween in april naar de Parelschool op Wittenburg en Froukje Boom werd tegen de zomer van 1942 over-geplaatst naar de Pontanusschool in de van 2e Swindenstraat. Na het gedwongen vertrek van meester Janszen in juli '41, was Kruimink stelselmatig bezig geweest Froukje Boom in diskrediet te brengen bij de afdeling Onderwijs:
'Bedoelde onderwijzeres is, althans was, communistisch gezind en waar zij een persoonlijk overwicht uitoefent op een deel van het personeel en de bevolking, kweekt zij stelselmatig een zekere aversie tegen bepaalde maatregelen van de overheid en tegen het hoofd der school, die deze maatregelen uitvoert.[ ….] Haar funeste invloed is moeilijk te bewijzen, omdat zij zelf achter de schermen blijft. Alleen iemand, die meerdere jaren haar invloed gadeslaat, weet dit pertinent. In sommige gevallen komt haar ware aard naar voren. [….] Stelsematig wordt de sfeer op school, ondanks de houding van het hoofd, door bedoelde onderwijzeres bedorven. Dit alles geeft mij aanleiding, U te verzoeken bedoelde onderwijzeres mevr. F. Boom-deVries over te plaatsen naar een school in een ander stadsdeel, liefst zo ver, dat zij gedwongen wordt te verhuizen.'
Uiteindelijk, tegen de volgende zomer lukte het hem mevrouw Boom overgeplaatst te krijgen, maar toen had het geen zin meer want hij, het hoofd der school vertrok zelf ook. Direct na de zomervakantie van 1942 werd Johannes Kruimink benoemd als
rijksinspecteur voor het lager onderwijs. Niet mevrouw Boom moest verhuizen, maar de bovenmeester zelf, helemaal naar Deventer want dat was zijn standplaats in de 3e inspectiekring, rayon Deventer. Hij volgde daar inspecteur ir. J.A.Ladage op, die op nonactief was gezet omdat hij in de ogen van de bezetter onbetrouwbaar was gebleken.
Secretaris-Generaal van Dam had op het departement van Opvoeding speciaal een
inspecteur in Algemeenen Dienst aangesteld, dr D.G. Noordijk die tot taak had de departementale onderwijsisnpectie om te schakelen naar
'den nieuwen tijd'. Verspreid over het land waren er zo'n 50 rijksonderwijsinspecteurs, de meeste daarvan werden door Noordijk als onbekwaam en onbetrouwbaar afgedaan; stap voor stap werden ze geschorst of ontslagen en vervangen door betrouwbare ambtenaren, loyaal aan de bezetter en aan het nationaal socialistisch gedachtegoed. Het probleem daarbij was echter dat zulke personen met kwaliteiten voor een functie in de onderwijs-inspectie, moeilijk te vinden waren.
Johannes Kruimink was dan ook een ideale kandidaat; hij had een mooie staat van dienst als onderwijzer, was zelfs opgeklommen tot schoolhoofd én hij was lid van de NSB en sinds september 1940 van het toen net opgerichte,
Opvoedersgilde. Bovendien had hij uitgesproken ideeën over het opvoeden, zoals een journalist van het
Dagblad van het Oosten optekende, bij Kruimink's benoeming in Deventer :
'In het algemeen kan men zeggen dat de taak [van den modernen opvoeder] is: den jongen mensch te vormen en voor te bereiden voor zijn wezenlijke bestemming. De vraag welke ogenblikkelijk rijst, is: "Wat is deze bestemming" en het antwoord is kenteekenend voor de nieuwe opvattingen, namelijk: "Zich zelf in dienst stellen van zijn volk!"
De opvoeder stuit hier reeds op een enorm verschil met het verleden. Want hij zal er rekening mede hebben te houden, dat hij het kind niet meer het leven in mag sturen met de vage opdracht van voorheen: "Streef naar het ware, het schone, het goede", maar steeds weer dient hij zijn leerling bij te brengen, dat deze zijn plicht als lid der volksgemeenschap dient te kennen en te doen, met overgave en opgewektheid.
Was de opvoeding in voorbije jaren ter wille van het individu, thans is deze ter wille van de volksgemeenschap zelf.'
Froukje Boom en meester Janszen waren meer van
'streef naar het ware, het schone, het goede' overeen-komstig de socialistische verheffingsidealen; maar om nou te zeggen dat de conflicten tussen Kruimink en zijn teamleden voortsproten uit ideologische verschillen en pedagogische opvattingen, dat gaat denk ik te ver.
Ook met het vorige hoofd, Sam Bannet hadden de twee het regelmatig aan de stok. Het bureau van de onderwijs-inspectie werd niet altijd geinformeerd, maar in ieder geval wel in 1932, toen Froukje Boom voor de handvaardigheids-les aan de 1e klas, alle in het magazijn aanwezige potjes met lijm wilde gebruiken. Hoofd Bannet (die uiteraard het magazijn beheerde) gaf ze niet allemaal, hij hield de reservepotjes achter. Waarop zij tegen hem zei:
‘Man, gebruik je verstand. Je zoekt ruzie.’ Daarna vertrok ze zomaar van school om de inspecteur te bellen. Daags daarop wilde Bannet een gesprek met haar, maar dat weigerde ze, waarop het Hoofd der School de wethouder inlichtte en die schakelde uiteraard de gemeentelijk inspectie in. Onderwijsinspecteur Vrijburg concludeerde dat Bannet weinig tactvol was. Hij was dan wel een goede en bevlogen onderwijzer, die de school en de kinderen een warm hart toedroeg, maar in de relatie met zijn personeel was hij minder gelukkig. En hij citeerde meester Janszen die over Bannet zei:
'dat die gemoedelijkheid mist, weinig soepel en “een verzameling instructies” is. Men krijgt moeilijk contact met zijn persoon en hij maakt overal kwesties van zodat er een verkeerde stemming komt. Vooral in de tijd van Sinterklaasfeest en schoolreisjes meent de heer Bannet dat hij als hoofd gepasseerd wordt '.
Dat laatste was waarschijnlijk ook wel zo, schrijf ik er nu bij. Meester Bannet en mevrouw Boom waren ten tijde van dit conflict beide ongeveer 40 jaar en stonden al bijna 20 jaar voor de klas, maar meester Janszen was amper 27 jaar met slechts vijf jaar onderwijservaring, nogal eigengereid en met een uitgesproken oordeel over zijn superieur, het hoofd der school. Dat verklaart wellicht in grote trekken het volgende incident, dat bij de wethouder in 1939 werd gerapporteerd. Sam Bannet was ondertussen opgevolgd door Kruimink en die was vermoedelijk nog niet in de ban van
'den nieuwen tijd' :
'De kwestie betreft het feit, dat de betrokken onderwijzer het recht van het hoofd der school ontkent om het teken van "doorlopen" te geven aan de kinderen van zijn klasse, wanneer de kinderen door den onderwijzer tot aan de buitendeur zijn gebracht. De onderwijzer Janszen is van mening dat alleen hij dat recht heeft.'
Tot twee keer toe had Kruimink ingegrepen bij het uitgaan van de school. In beide gevallen had hij zich praktisch bemoeit met de gang van zaken van meester Janszen, door het teken
'doorlopen' te geven aan diens leerlingen. De kwestie escaleerde binnen enkele dagen, doordat de
'schoolvergadering' er zich mee bemoeide. Dat was in die tijd het democratisch orgaan van een openbare school, bestaande uit alle leerkrachten, onder voorzitterschap van het hoofd; daar werden alle belangrijke zaken besproken en besloten. Mevrouw Boom was secretaris van de schoolvergadering van de Watergraafsmeerschool en in de speciaal belegde schoolvergadering van 25 mei 1939 werd het besluit doorgedrukt dat
'Bij 't uitgaan der school heeft iedere leerkracht het recht het aantal 'halten' en de plaats der 'halten' te bepalen naar eigen goeddunken, mits dit aantal niet te gering zij'. De wethouder liet de school-vergadering echter weten dat een besluit van dat orgaan niets meer was dan een advies aan het Hoofd der School. Het onderwijsteam werd zelfs bij wethouder Boekman ontboden voor een ernstig gesprek en meester Janszen kreeg een schriftelijke reprimande:
'Naar aanleiding van het bovenstaande breng ik ernstig onder Uw aandacht, dat ik Uw handelwijze onbehoorlijk acht en dat ik een dergelijke wijze van optreden niet kan toelaten. Ik geef U derhalve in overweging zorg te dragen, dat Uw houding in de toekomst niet wederom tot klachten aanleiding geeft, daar ik in dit geval Burgemeester en Wethouders in overweging zal moeten geven strafmaatregelen tegen U te nemen.'
Nog geen twee jaar later ging het weer mis
[zie een kleine heldendaad]. De verhoudingen tussen het Hoofd der School en zijn team waren ondertussen zo grondig verstoord dat Kruimink aan de wethouder schreef over meester Janszen's
'jarenlange vijandschap tegenover het hoofd der school', en over mevrouw Boom
'als de meest felle hoofdenhaatster, die alle gezag verwerpt'. Maar hij had het duidelijk niet alleen met zijn team aan de stok, ook met de ouders was het goed mis, zodat hij in diezelfde brief aan de wethouder schreef :
'Dit, gezien de mentaliteit der bevolking aldaar, is de oorzaak dat de onderwijzer Janszen als een "martelaar" wordt beschouwd, en dat er een vijandige stemming is ontstaan tegen het hoofd der school. Deze stemming kwam o.a. ondubbelzinnig tot uiting in een bijeenkomst der ouders op dezelfde avond ter gelegenheid van een afscheidsfeestje der beide zesde klassen…………'
Dat was juli 1941, ze waren nog een heel jaar tot elkaar veroordeeld, bovenmeester Kruimink, zijn leerkrachten, de leerlingen en de ouders. Maar direct na de zomer van 1942 trad het nieuwe Hoofd der School aan, Henriette Boots. Ze had bijna een heel jaar op wachtgeld gestaan nadat haar Christiaan de Wetschool in september 1941 was opgeheven; ze werd nu benoemd in de vacature na Kruimink's vertrek naar Deventer. Ook de open plaatsen van mevrouw Boom en meester Graewert waren in het nieuwe schooljaar ingevuld; met meester Pieter Staartjes en Pieter Kooymans was het team weer compleet.
HET VERHAAL VAN INEKE
gemeenschapsschool
Tijdens de bezetting kwam er nog een onderwijzer bij op de Watergraafsmeerschool, meester Hendrik Prins. Dat gebeurde door de regelrechte bemoeienis van NSB-burgemeester Voûte, die de werkloze Prins zo aan een baan hielp. Maar meteen in de meidagen van '45 werd hij weer uit zijn aanstelling ontheven, net als al het andere NSB-overheidspersoneel. Ook meester Kooymans moest het veld ruimen, hij was dan wel geen NSB-er maar had zich vanaf september '44 niet meer op de school laten zien en dat kwam hem op een strafmaatregel te staan.
Zo kwam er plaats voor meester Janszen en mevrouw Boom, die bij het begin van het eerste 'naoorlogse' schooljaar weer aan hun eigen Watergraafsmeerschool werden benoemd.
De school groeide snel, zeker toen de Pieter Nieuwland-school in 1946 gesloten was, liep het leerlingental snel op naar voorbij de 320, zodat het onderwijsteam uitgebreid kon worden met mevrouw Wildeman, die van de Pieter Nieuwland kwam en Femma Suir, helemaal uit Jubbinga. De lokalen van nummer 11, de voormalige Stoopendael-school werden bij de school getrokken, de deuren in de gangen op de twee verdiepingen tussen de twee schooldelen gingen definitief open, twee lokalen werden samengevoegd tot toneelzaal.
Onder leiding van hoofd der school, mevrouw Boots, ontwikkelde het onderwijsteam een modern onderwijsplan, dat door wethouder Albert de Roos, die direct na de bevrijding als onderwijswethouder was benoemd, werd omarmd. Zo ontstond de eerste
‘gemeenschapsschool’ in Amsterdam, die zich niet allen richtte op het leren
(het didactische aspect) maar ook op het opvoeden
(het pedagogische aspect) en het bevorderen van de gemeen-schapszin
(het sociale aspect). Aanschouwelijk onderwijs en 'heemkunde' zoals dat in de jaren '30 al door vooruitstrevende onderwijzers en onderwijzeressen werd gepraktiseeerd, vonden nu hun plek binnen dat plan. Met hulp van de ouders verrees er zelfs een kleine boerderij op de binnenplaats van de school, met kippen, konijnen en ander klein vee en een kleine moestuin.
Het team van de gemeenschapsschool in 1946 : in het midden schoolhoofd Henriette Boots en direct achter haar meester Janszen en verder de meesters Remmerden Lavell en Staartjes en van links naar rechts de juffen Boom, van den Bosch, Wildeman, Bos, Meijer en Suir, met op de achtergrond de kinderboerderij op het schoolplein.
op de achterkant van de foto staat
FOTO J.M. BAKELS Jr - EEMSSTRAAT 57 - AMSTERDAM Z.
Hoofd Boots schrijft in 1948 aan wethouder de Roos dat een jaartje kippen houden (met negen kippen en een haan) 2058 eieren heeft opgeleverd, die aan de leerlingen en leerkrachten (elk 4 eieren) zijn verkocht, wat 245 gulden en 30 cent heeft opgebracht.
In de loop van de jaren '90 was het ook met de Watergraafsmeerschool afgelopen, het leerlingenaantal kelderde ver onder de norm van 189 leerlingen (in 1994 waren er nog maar 71 leerlingen verdeelt over 3 groepen). Het dorp vergrijsde in hoog tempo, de school moest haar deuren sluiten. Er ontstond een breed en langdurig gesteggel tussen de ouders en de gemeente over sluiten, doorgaan of fuseren. Uiteindelijk werd het toch fuseren, met een van andere twee openbare scholen in het stadsdeel Watergraafsmeer, de Montessorischool in de Herschelstraat, die in die jaren
'de Zilvermeeuw' heette. De ouders hadden gedaan gekregen dat er een dependance in Betondorp open zou blijven, het gebouw aan het Huismanshof was echter zo verwaarloosd, dat omgekeken moest worden naar een andere locatie. Dat werd het gebouw van de Groen van Prinstererschool aan de Zaaiersweg, die door de Hervormden ook al was gesloten. In 1997 verhuisden de laatste 80 leerlingen van de Watergraafsmeerschool naar hun nieuwe school.
Het dubbele schoolgebouw aan het Huismanshof is nog een paar jaar in gebruik geweest door een hoveniers-opleiding en daarna in het 2003 door de gemeente verkocht en omgebouwd tot appartementen. Ook het schoolgebouw aan het Zuivelplein had ondertussen al tal van andere bestemmingen gekregen: een kerk, een sportschool, kunstenaarsateliers, de Jehova's, en andere huurders wisselen elkaar af.
De Watergraafsmeerschool, heeft als dependance van de 5e Montessorischool nog een aantal jaren bestaan; na het schooljaar 2012/2013 viel definitief het doek. Ook dit schoolgebouw, de voormalige Groen van Prinstererschool, heeft nu een woonbestemming.
De 5e Montessori Watergraafsmeerschool, in het gebouw van de Groen van Prinstererschool aan de Zaaiersweg, anno 2012
BRONNEN